Energetische geneeswijzen: wie bepaalt wat werkt
27 Aug, 2018
Door: Karlien Bongers
Toen ik nog praktiserend chirurg was, volgde ik de behandelprotocollen. Toen ik me in 2005 ging verdiepen in Integrative Medicine, volgde ik de wetenschappelijke bewijsvoering. Toen ik in 2012 ziek werd, volgde ik de evidence-based adviezen van mijn reguliere en complementaire behandelaars. Ik leerde over de interactie van lichaam en geest via mentale en fysieke zelfstudie. ‘Beter worden’ in de zin van ‘minder last hebben van symptomen’ was hierbij leidend, ook toen ik werd opgeleid in energetische geneeswijzen zoals Emotional Freedom Techniques en het sjamanisme.
Sinds de start van mijn opleiding begin jaren tachtig, is er veel veranderd in zorgland. De sportschool was nog niet uitgevonden, yoga en vegetarisch eten was iets voor hippies, stress zat tussen je oren en leefstijl had niets te maken met gezondheidszorg. Intussen is mindfulness een geaccepteerde interventie, wordt EMDR toegepast door regulier werkende psychologen en worden leefstijlcoaches vanaf volgend jaar vergoed vanuit het basispakket.
De introductie begin jaren negentig van evidence-based medicine ligt hier mede aan ten grondslag. Placebogecontroleerde studies zoals randomized controlled trials (RCT’s) worden als waardevol instrument gezien om van zowel reguliere als complementaire behandelingen de effectiviteit en veiligheid vast te stellen.
Om richting te geven aan dit soort onderzoek onderscheidt het National Center for Complementary and Integrative Health (NCCIH) vier soorten interventies, te weten biomechanische (bijvoorbeeld operatie en massage), biochemische (bijvoorbeeld medicatie en supplementen), leefstijl (bijvoorbeeld voeding en beweging) en tenslotte bio-energetische behandelingen. Overigens heeft het NCCIH onlangs de naam van deze laatste categorie gewijzigd in ‘mind-body practices’. De categorie is een bonte verzameling interventies die op veel punten van elkaar verschillen, maar met elkaar delen dat ze ‘iets’ met energie doen in de therapeutische setting. Een deel maakt gebruik van energie die fysisch meetbaar is met algemeen gangbare apparatuur, zoals bij vibratie, lichtgolven en magnetisme. Een ander deel maakt gebruik van zogenaamde ‘subtiele energie’ die soms meetbaar is met niet algemeen aanvaarde meetinstrumenten, zoals een biofotonenmeter, doch niet te reproduceren is met de gangbare meetapparatuur.